Tekst programma:
‘ANNA is niet alleen een knap, warm en oprecht gedicht, maar ook uitzonderlijk door de theatrale vorm, dit tragisch gedicht in drie bedrijven. Zelden wordt een cyclus in zijn geheel door de dichter/criticus zelf gezegd, nog minder vaak wordt hij door een toneelregisseur geregisseerd en door een decorontwerper/regisseur aangekleed. Poll, Ritsema, Lamers, een trio dat probeert één voorstelling te maken van ANNA, over drie mensen die eigenlijk één en dezelfde zijn.’
Poll in een recensie:
‘Ik begon eraan in 1982 en begin vorig jaar was het af. Al meteen toen het klaar was had ik het idee dat het voor theater geschikt was. Dat blijkt ook uit de woorden tragisch en drie bedrijven. Het moet gehoord en gezien worden, ik denk dat het dan beter tot zijn recht komt dan wanneer je het alleen leest. Het boekje verscheen vorig najaar maar uitgeverijen doen niet in voorstellingen. Ik sprak met iemand op de krant die me naar Jan Ritsema verwees. Ik kende hem niet, maar we maakten wel een afspraak. Hij had het boekje gelezen, bleek het mooi te vinden en toen we tegenover elkaar zaten, zei hij: “Laten we maar eens kijken hoever we komen.”
[...]
‘Het zou een simplificatie zijn om te zeggen: het zij òf drie personen òf de drie figuren zijn één. Het ligt prettig ingewikkeld. Een simplificatie is niet nodig voor het begrip. Het prettig ingewikkelde is ook dat je daarmee speelt. Er zitten in de tekst allerlei momenten, zinnetjes die er net iets ongewoons aan geven waardoor je weet dat er iets raars aan de hand is.’
Jan:
“Hij hoort alles wat ik zeg. Het gaat sneller. Acteurs horen niet alles. Bert pikt alles op wat ik zeg. Dat vind ik een uiterst aangename ervaring. Hij spreekt bovendien fantastisch. Het is een genot om naar te luisteren. Of hij het kan? Ja, daar verbaas ik me wel over. Als het goed gaat denk ik dat mensen wel verrast zullen zijn. Ik doe pogingen om het méér te laten zijn dan verzen. Ik wil dat je ziet dat er met Bert zelf iets gebeurt. Dat er een tragisch personage op het toneel staat.”
[...]
“Ik doe niet anders dan kijken wat er staat. Ik wil ook niet dat hij iets verandert. De auteur heeft het goed geschreven en daar moet je maar afblijven. De emoties zitten er wel in, maar die heeft Bert ver weggestopt. Als je het leest ben je veel minder geboeid door die man. Het zou er uit moeten zien alsof het ter plekke opnieuw beleefd wordt. Daar doen we niet zoveel aan behalve te proberen zo simpel en direct mogelijk te [sic] tekst zeggen. Al is die niet altijd even eenvoudig geconstrueerd. Maar dat heb je met poezie uberhaupt, je moet niet gaan hangen in het vers.”
[...]
“De voorstelling wordt sober geensceneerd; dat moet ook wel omdat de taal niet teveel afleiding verdraagt. Bert leest voordat hij begint een brief voor die hij heeft geschreven toen het gedicht af was. Het publiek heeft daarmee een begrijpelijk uitgangspunt en kan daardoor ook dingen herkennen die later terugkomen. Op die manier maak je ook kennis met de meneer die het heeft geschreven. We streven naar een soort eenoudige helderheid.”